Een grauwe arbeidershut. Een olielamp aan het plafond. Op een hoek van
de tafel wordt koffie ingeschonken. Een karikaturaal gezelschap: knokige
vingers aan te grote handen, ruwe gezichten met laag voorhoofd, knobbelige
neuzen, dikke lippen, flaporen, geprononceerde jukbeenderen en zware
wenkbrauwen.
Hoewel dit tafereel 125 jaar oud is, blijft het tijdloos. Want wat
anders doen we dagelijks dan ploeteren in onze agenda’s, graven in ons kunnen,
spitten in de grenzen van het menselijke en ploegen op de akker waar onkruid
welig tiert ?
Ruim een eeuw en nog wat verder blijk ik nog steeds een aardappeleter te zijn. Alle pedicures ten spijt, we zijn Van Gogh ten voeten uit.
Volgens de schilder zelf betrof het hier eenvoudige mensen die leven in harmonie met de natuur. Hij wilde een realistisch boerenschilderij maken, zonder de werkelijkheid te idealiseren of zoetsappig te maken. Hij wilde benadrukken dat deze mensen met de handen die ze in de schotel steken, zelf de aarde hebben omgespit en dat zij aldoende hun eten eerlijk hebben verdiend...
Ik ga maar eens om frietjes, denk ik.